De voorspelbaarheid van advocatenhonoraria ten aanzien van consumenten

Lire ici la note avec A. Renette sous C.J.U.E., 12 janvier 2023, JLMB 23/074

 

(@) strada lex

Revue de Jurisprudence de Liège, Mons et Bruxelles, 2023/12 – 24 maart 2023

De voorspelbaarheid van advocatenhonoraria ten aanzien van consumenten

JurisprudentieAlgemeen

Advocaat• Relatie met de cliënt• Honoraria – Uurtarief• Marktpraktijken – Oneerlijke bedingen – Ontbreken van informatie die de cliënt in staat stelt een beslissing te nemen met volledige kennis van de financiële consequenties

I. De feiten

De feitelijke omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het arrest van het Hof van Justitie (Vierde kamer) van de Europese Unie van 12 januari 2023 zijn de volgende.

Een Litouwse advocaat·treedt op namens een “consument” [1], in de zin van de Litouwse wetgeving en de richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De Litouwse wet betreffende het beroep van advocaat stelt dat:

“De cliënten betalen aan de advocaat de bij overeenkomst afgesproken vergoeding voor de uit hoofde van de overeenkomst verleende juridische diensten”.

 De modaliteiten van de Litouwse “billijke gematigdheid” zijn als volgt vastgelegd:

“Bij de vaststelling van het bedrag van de aan een advocaat verschuldigde vergoeding voor het verrichten van juridische diensten wordt rekening gehouden met de complexiteit van de zaak, de opleiding en beroepservaring van de advocaat, de financiële situatie van de cliënt en de overige relevante omstandigheden.

In het “kostenbeding” van het hoofdgeding staat dat de vergoeding van de advocaat 100 EUR bedroeg “voor elk uur dat zij overleg met haar cliënt pleegt of juridische diensten verricht”.

De advocaat verleent alle juridische diensten zoals voorzien in de overeenkomst, maar de cliënt betaalt haar honoraria niet en de Litouwse advocaat leidt een procedure tot schuldinvordering in.

De rechter in eerste aanleg oordeelt “dat de kostenbedingen in alle vijf de overeenkomsten oneerlijk waren” en halveert het honorarium.

De advocaat stelt tegen deze beslissing beroep in, dat echter wordt verworpen, waarna ze cassatieberoep instelt.

De hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken van Litouwen, de verwijzende rechter, verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie om richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [2] uit te leggen, enerzijds aangaande de transparantievereiste van bedingen die het eigenlijke voorwerp van overeenkomsten voor het verrichten van juridische diensten uitmaken, en anderzijds aangaande de gevolgen van de vaststelling dat een kostenbeding van deze diensten oneerlijk is.

 

Il. Uitspraak van het Hof

Het Hof zet een eerste stap door erop te wijzen dat “het kostenbeding [dat] betrekking [heeft] op de vergoeding voor de juridische diensten, die wordt vastgesteld op basis van een uurtarief” wel degelijk het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst is.

 Het gaat als volgt verder [3]:

“Een dergelijk beding, dat voorziet in de verplichting van de opdrachtgever om de vergoeding van de advocaat te betalen en het tarief daarvan vermeldt, behoort tot de bedingen die de kern van de contractuele verhouding bepalen, aangezien juist het verlenen van juridische diensten tegen betaling kenmerkend is voor die verhouding.

Bijgevolg valt dit beding onder het begrip „eigenlijke voorwerp van de overeenkomst” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13.”

 

Het Hof wijst er trouwens op dat het weinig uitmaakt of er over het essentiële beding van deze contractuele verhouding afzonderlijk onderhandeld is dan wel een dergelijke onderhandeling niet heeft plaatsgevonden (n.v.d.r.: namelijk dat een taxatie is toegepast op het honorarium aan uurtarief, met andere woorden dat de advocaat de prijs eenzijdig heeft bepaald) [4].

In het tweede deel van de bewijsvoering antwoordt het Hof op de vraag of het kostenbeding van de dienstverlening door de advocaat, dat zich enkel tot de vaststelling van het uurtarief beperkt, beantwoordt aan de transparantievereiste van richtlijn 93/13, dat wil zeggen de vereiste dat bedingen “duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd”, zonder dat ze andere bijzonderheden of informatie bevatten dan het toegepaste uurtarief.

Het Hof herbevestigt zijn uitspraak betreffende de transparantievereiste van contractuele bedingen, en stelt dat dit onderzoek door de nationale rechter moet worden uitgevoerd, die

“rekening houdend met alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst [dient] na te gaan of aan de consument alle gegevens zijn meegedeeld die van invloed konden zijn op de omvang van zijn verbintenis en op basis waarvan hij de financiële consequenties daarvan kon inschatten” [5].

Het Hof oordeelt dat deze informatie aan de consument moet worden verstrekt “vóór de sluiting van de overeenkomst”, omdat de mededeling van deze informatie

“van wezenlijk belang” is voor een consument [6].

Overweging 40 moet in extenso worden gelezen en stelt dat:

“In het onderhavige geval moet worden geconstateerd, zoals de verwijzende rechter aangeeft, dat in het kostenbeding enkel wordt vermeld dat de vergoeding van de advocaat 100 EUR bedraagt voor elk uur dat zij juridische diensten heeft verleend.

Wanneer de advocaat geen enkele andere informatie verschaft aan zijn cliënt, stelt een dergelijk mechanisme tot vaststelling van de kosten een gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit dat beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor deze diensten zal moeten betalen” [7].

Het Hof drijft het zeker niet zo ver dat het een gerechtelijk bestek eist, of de vermelding van het uurtarief in een overeenkomst verbiedt, ten gunste van bijvoorbeeld een vast bedrag of een totaalbedrag van de honoraria, aangezien het oordeelt dat het:

“voor de advocaat vaak moeilijk of zelfs onmogelijk is om op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, het aantal uren te voorspellen dat nodig zal zijn om die diensten te verlenen, en dus ook de totale daadwerkelijke kost daarvan” [8].

Het Hof voegt daaraan toe:

“Desalniettemin neemt het feit dat van een verkoper niet kan worden geëist dat hij de consument informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van zijn verbintenis, die afhangen van onvoorzienbare toekomstige gebeurtenissen waarover deze verkoper geen controle heeft, niet weg dat de informatie die hij moet verstrekken vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat dergelijke gebeurtenissen zich voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten” [9].

Het Hof eist bijgevolg niet dat de advocaat de toekomst voorspelt, maar stelt dat de informatie die deze aan de consument verstrekt, vóór de sluiting van de overeenkomst, “aanwijzingen [moet] bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen. Het zou daarbij kunnen gaan om een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen, of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal reeds gepresteerde werkuren wordt vermeld” [10].

Wat betreft richtlijn 93/13 stelde de Litouwse verwijzende rechter ook de vraag of het beding dat de prijs van de dienstverlening van de advocaat vastlegt op basis van een uurtarief, zonder andere informatie, als oneerlijk en dus nietig moet worden beschouwd wegens het loutere feit dat het niet voldoet aan de transparantievereiste.

Het Hof herbevestigt bij deze gelegenheid zijn uitspraak dat het onderzoek naar het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst met een consument in beginsel berust op een algehele beoordeling, waarbij niet enkel een eventueel gebrek aan transparantie van dat beding in aanmerking moet worden genomen, en dat het de nationale, in dit geval Litouwse, wetgever vrijstaat om maatregelen te nemen voor een hoger beschermingsniveau, dat bedingen die niet voldoen aan de transparantievereiste gelijkstelt met oneerlijke bedingen.

Door een vereiste van hogere bescherming van de Litouwse wetgeving wordt dus het gebrek aan transparantie van een beding als oneerlijk aangemerkt.

Heeft de advocaat dan in geval van een nietigverklaring van een oneerlijk beding helemaal geen recht op een vergoeding voor zijn diensten, of kan de rechter het ongeldig verklaarde kostenbeding van de dienstverlening vervangen door een bepaling van nationaal recht inzake het maximumhonorarium voor bijstand verleend door een advocaat, of kan de rechtbank zelf beslissen welke vergoeding ze voor deze diensten redelijk vindt?

Het Hof besluit dat richtlijn 93/13 “zich er niet tegen [verzet] dat de nationale rechter het oneerlijke beding schrapt op grond van beginselen van het overeenkomstenrecht en dit beding door een nationale bepaling van aanvullend recht vervangt in gevallen waarin hij ten gevolge van de ongeldigverklaring van het oneerlijke beding verplicht zou zijn om de overeenkomst in haar geheel nietig te verklaren, waardoor de consument zou worden geconfronteerd met uiterst nadelige consequenties en in zijn belangen zou worden geschaad”.

Het Hof bracht een vroegere rechtspraak in herinnering, waarbij het naar aanleiding van de nietigverklaring van een oneerlijk beding in een leningsovereenkomst had gewezen op de moeilijke situatie van de consument die na de nietigverklaring van de volledige overeenkomst het nog verschuldigde bedrag van de lening, dat onmiddellijk opeisbaar werd, niet kon betalen, wat ongetwijfeld een uiterst nadelige consequentie was.

Naast de situatie waarbij de nietigverklaring van het beding de consument zou blootstellen aan bijzonder nadelige gevolgen, leidt de strikte naleving van richtlijn 93/13 ertoe dat de advocaat geen vergoeding voor zijn diensten ontvangt indien het gebrek aan transparantie in het nationale recht gelijkstaat met een oneerlijk beding.

Om het ongeldig verklaarde beding te vervangen moet men, volgens het Hof, een nationale bepaling van aanvullend recht in overweging nemen, maar de nationale rechter kan de overeenkomst niet aanvullen door de inhoud van dat beding te corrigeren.

En het Hof besluit:

“Daarentegen staan deze bepalingen er wel aan in de weg dat de nationale rechter het nietig verklaarde oneerlijke beding vervangt door een rechterlijke raming van de vergoeding die verschuldigd is voor die diensten of waarover de partijen bij de betrokken overeenkomst het eens zijn dat zij wordt toegepast.”

 

Ill. Stresstest van de beroeps- en gedragsregels rond informatieverstrekking aan de cliënt wat betreft honoraria, onkosten en kosten.

Het Hof heeft zijn aanbevelingen gebundeld in overweging nr. 44 van zijn uitspraak.

Ter herinnering, de informatie die de advocaat verschaft “moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stelt bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen. Het zou daarbij kunnen gaan om een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen, of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal reeds gepresteerde werkuren wordt vermeld”.

Ook al erkent het Hof dat een gerechtelijk bestek moeilijk, zo niet onmogelijk is, toch situeert het de opstelling van de informatie die aan de cliënt moet worden verschaft “vóór de sluiting van de overeenkomst”, waardoor het de mogelijkheid van een tussentijdse staat als een toevoeging ziet en niet als een alternatief van de verstrekte informatie vóór de sluiting van de overeenkomst.

Men kan alleen maar vaststellen dat de deontologische informatie in verband met honoraria, die voortvloeit uit een hervorming van 2013, sterk lijdt onder de lering van dit arrest van 12 januari 2023.

Artikel 5.19 van de ‘Code de déontologie’ schrijft voor dat de advocaat aan de cliënt alle nuttige informatie verschaft over de toepassingsmodaliteiten van de gekozen methode [11].

Artikel 5.20 van de ‘Code de déontologie’ geeft een uitvoerige beschrijving van deze informatie, namelijk dat de gegevens die de advocaat aan zijn cliënt verstrekt “bedoeld zijn om deze toe te laten zich een zo correct mogelijk beeld te vormen van de wijze waarop de honoraria en kosten zullen worden berekend en gevorderd, alsook van hun periodiciteit. De advocaat vestigt in het bijzonder de aandacht van de cliënt op de elementen die een invloed kunnen hebben op de hoogte van de honoraria. Deze elementen kunnen bijvoorbeeld zijn: dringendheid, complexiteit, financieel en moreel belang van de zaak, aard en omvang van het verrichte werk, bekomen resultaat, naamsbekendheid van de advocaat, financiële situatie van de cliënt, kans op terugwinning van de gevraagde bedragen of bewijsvoering en dossier van de tegenpartij”.

Artikel 5.22 van dezelfde codex wijst op de noodzaak om voorschotten te vragen en regelmatig tussentijdse staten op te stellen al naargelang de dienstverlening. Deze tussentijdse staat moet vastgelegd worden volgens de berekeningsmethode van de honoraria.

Meer bepaald met betrekking tot de opstelling van de tussentijdse en voorlopige ereloonstaten verduidelijkt artikel 5.22, lid 3 dat:

deze periodiek worden opgesteld om de cliënt op de hoogte te houden van de kosten verbonden aan de dienstverlening van de advocaat en om hem in staat te stellen de betaling van de honoraria, onkosten en kosten te spreiden”.

Dit reglement omvat alle methodes voor vaststelling van het honorarium zonder ze evenwel van elkaar te onderscheiden. Wanneer een advocaat het honorarium vaststelt op basis van een uurtarief, moet hij dan niet via een addendum aan het Reglement worden verzocht om een raming te geven van het verwachte of minimale aantal uren om de dienst te verlenen, of minstens een voorzienbaar budget, zoals gangbaar is bij aanbestedingen?

 

IV. Toepassing van dit arrest in de Belgische rechtsorde en/of aan de Belgische balie

Deze uitspraak van het Hof is sterk beïnvloed door het Litouwse recht, dat een hoger beschermingsniveau heeft doordat het beding dat niet aan de transparantievereiste voldoet, wordt gelijkgesteld met een oneerlijk beding.

In Boek VI van het Wetboek van economisch recht wordt de transparantievereiste niet vermeld in het hoofdstuk gewijd aan oneerlijke bedingen, maar wel in artikel VI.37 van dit Wetboek van economisch recht [12], namelijk een van de algemene bepalingen van Titel 3, Overeenkomsten met consumenten, dat stelt dat:

Indien alle of bepaalde bedingen van een overeenkomst tussen een onderneming en een consument schriftelijk zijn, moeten ze op duidelijke en begrijpelijke wijze zijn opgesteld”.

De bepalingen betreffende oneerlijke bedingen zoals bedoeld in de artikelen Vl.82 tot Vl.87, overeenkomstig richtlijn 93/13, passen deze gelijkstelling tussen een oneerlijk beding en gebrek aan transparantie niet toe, en beperken zich tot de overweging in artikel Vl.82, tweede en derde alinea, dat:

Voor de beoordeling van het onrechtmatige karakter wordt tevens rekening gehouden met het in artikel VI.37, § 1, bepaalde vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid van het beding”.

De beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.”.

De richtlijn is trouwens alleen van toepassing op de relatie tussen advocaat en consument (b2c), niet op de relatie die de advocaat heeft met de professionele wereld, dat wil zeggen de ondernemingen.

Tot slot slaat het arrest van het Hof niet op een aanvullend beding dat het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument (artikel 3, lid 1 van richtlijn 93/13) en dat nietig kan worden verklaard zonder afbreuk te doen aan het eigenlijk voorwerp van de overeenkomst.

Dit geldt des te meer daar artikel 4 van de richtlijn bij wijze van uitzondering stelt dat de beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen geen betrekking kan hebben op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (artikel 4, lid 2 van richtlijn 93/13).

Ook al oordeelde het Hof dat de prijsbepaling op basis van een uurtarief, zonder verdere precisering, wel degelijk het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst uitmaakte en niet beantwoordde aan de transparantievereiste, toch stelt het volgens zijn rechtspraak vast dat dit op zich niet de nietigverklaring van de overeenkomst als gevolg heeft. Maar het merkt op dat de Litouwse wetgeving dit rechtstreekse verband legt tussen enerzijds het gebrek aan transparantie en anderzijds de ongeldigverklaring wegens een oneerlijk beding.

Het Hof oordeelt vervolgens dat, wanneer volgens het Litouwse nationale recht de overeenkomst tussen advocaat en consument ongeldig moet worden verklaard als onvermijdelijke sanctie van een oneerlijk beding dat het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst raakt, de rechter in dat geval niet zelf een raming van het honorarium mag geven om een onevenwicht in de omgekeerde zin, ten nadele van de advocaat te verhelpen, maar dat een bepaling van nationaal recht inzake prijsbepaling kan worden toegepast.

Zou het Hof met deze bepaling van nationaal recht ter vervanging van het ongeldig verklaarde kostenbeding op basis van een uurtarief zonder verdere precisering artikel 463ter van het Gerechtelijk wetboek bedoelen, dat de Raad van de Orde van advocaten de bevoegdheid geeft om eventueel een honorarium dat het beginsel van billijke gematigdheid zou schaden te verlagen?

Deze bepaling kent aan de Raad van de Orde van advocaten de kwaliteit van deskundige toe op het vlak van advocatenhonoraria, maar stelt tegelijkertijd dat dit slechts informatie is voor de rechtbank. Die is niet verplicht om het advies van de Raad van de Orde te volgen, maar dient in dat geval de redenen waarom ze het advies niet opvolgt te motiveren.

We onthouden dus van dit arrest dat de informatie die we aan de consument geven over de ereloonberekening op basis van het uurtarief zich ter wille van de duidelijkheid en verstaanbaarheid niet mag beperken tot de loutere vermelding van het uurtarief. Ten aanzien van de consument moet men een stap verder gaan en hem informeren dat op basis van beroepservaring een bepaald dossier in een bepaald domein aanleiding kan geven tot minstens een bepaald aantal uren of een bepaald budget. Daarbij verbindt de advocaat zich, na verloop van een zekere termijn, tot het factureren van tussentijdse staten aan uurtarief voor een serene financiële relatie tussen de cliënt/consument en zijn advocaat.

Ter wille van de duidelijkheid en verstaanbaarheid moeten we deze uitdaging van transparantievereiste aangaan.

 

André RENETTE

Advocaat aan de balie van Luik-Hoei

 

Jean-Pierre BUYLE

Advocaat aan de balie van Brussel

  

 

[1]Richtlijn 93/13 definieert de “consument” als iedere natuurlijke persoon die in overeenkomsten die onder deze richtlijn vallen, handelt

voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen.

[2]             In het verleden had het Hof van Justitie van de Europese Unie al geoordeeld dat richtlijn 93/13 moest worden geïnterpreteerd in die zin dat ze van toepassing is op standaardovereenkomsten voor juridische dienstverlening, zoals die worden gesloten tussen een advocaat en een niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon (HvJ-EU, 15 juni 2015, zaak nr. C-537/13, Pb.L., 1995, p. 29, onderhavig tijdschrift, 2015, p. 254).

[3]             Overweging nr. 32.

[4]             Overweging nr. 33.

[5]             Overweging nr. 38.

[6]             Overweging nr. 39.

[7]             Overweging nr. 40.

[8]             Overweging nr. 41.

[9]             Overweging nr. 43.

[10]           Cursivering door de redactie.

[11]           De advocaat die zich niet houdt aan de deontologische regel om de cliënt zorgvuldig te informeren over de berekeningsmethode die hij zal gebruiken voor zijn honoraria, begaat een fout (V.G. Sint-Gillis, 18 december 2017, J.T., 2018, p. 440 en obs. S. Ryelandt, “Honoraires d’avocat: de l’importance de l’information préalable”).

[12]           Betreft ook artikel 111.77 dat stelt dat de informatie aan de consument, met name over de prijs van de dienstverlening, helder, ondubbelzinnig en tijdig vóór de sluiting van de overeenkomst wordt meegedeeld of beschikbaar gesteld.

 

Datum van bijwerking: 25 maart 2023

 

 

 

 

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.