Derdelander-werknemers hebben geen „afgeleid verblijfsrecht” in het kader van een detachering
Het arrest van 20 juni 2024 buigt zich eerst over het „afgeleid verblijfsrecht” dat wel of niet aan een derdelander-werknemer toekomt wanneer hij of zij door een onderneming naar een andere lidstaat wordt uitgezonden om daar namens haar diensten te verrichten.
Het Hof van Justitie oordeelt dat een derdelander-werknemer niet automatisch over een „afgeleid verblijfsrecht” beschikt voor de duur van die dienstverrichting. Het Hof merkt echter op dat het begrip „afgeleid verblijfsrecht” verwijst naar de rechtspraak van het Hof inzake burgerschap waarin is geoordeeld dat derdelanders die familielid zijn van een Unieburger en in de lidstaat waarvan deze burger de nationaliteit bezit, niet in aanmerking komen voor afgeleid verblijfsrecht op grond richtlijn 2004/31, in bepaalde gevallen toch een „afgeleid verblijfsrecht” kunnen ontlenen aan artikel 21, eerste lid VWEU. In dit artikel is het recht neergelegd van een natuurlijke persoon, die burger is van de Unie, om vrij op het grond van de lidstaten te reizen en te verblijven. Dit artikel geldt niet voor ondernemingen of betrekkingen tussen een onderneming en haar werknemers.
Grenscontroles overtroeven dus economische vrijheden
Mag een gastlidstaat een verblijfsvergunning eisen voor derdelander-werknemers in geval van detachering? … Ja.
Volgens het Hof van Justitie verzet artikel 56 VWEU zich niet tegen een nationale regeling die een in een andere lidstaat gevestigde onderneming verplicht om in de gastlidstaat een verblijfsvergunning te verkrijgen voor elke derdelander-werknemer die zij aldaar wil detacheren voor een duur van meer dan drie maanden. Het Hof van Justitie vindt deze belemmering van het vrij verkeer van diensten gerechtvaardigd, ook als de vergunning slechts wordt afgeleverd indien de werkgever vooraf kennis heeft gegeven van de dienstverrichting waarvoor de derdelander-werknemers worden gedetacheerd en zij de verblijfsvergunningen waarover deze werknemers beschikken in de lidstaat waar zij is gevestigd, evenals hun arbeidsovereenkomsten, overlegt aan de overheden van de gastlidstaat. Vander Elst kan dus aan banden worden gelegd.
Het Hof van Justitie volgt hiermee het advies van advocaat-generaal Rantos.
Op de achtergrond speelt het circulatierecht uit de Schengenuitvoeringsovereenkomst mee.
De geldigheid van de verblijfsvergunning mag korter zijn dan de duur van de dienstverlening
Detachering en migratie overlappen elkaar steeds meer. Het Hof van Justitie aanvaardt dat de geldigheid van de verblijfsvergunning die aan een in die lidstaat gedetacheerde derdelander-werknemer wordt verleend beperkt is tot die van de arbeids- en verblijfsvergunning waarover de betrokkene beschikt in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd. De geldigheid mag bovendien korter zijn dan voor de uitvoering van de prestatie waarvoor deze werknemer is gedetacheerd noodzakelijk is. Het feit dat de geldigheidsduur van de vergunningen die worden verleend door de gastlidstaat beperkt is in de tijd, heeft immers niet tot doel de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op vrij verrichten van diensten door in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen te regelen, aangezien een dergelijke beperking ook geldt voor ondernemingen in die lidstaat die onderdanen van derde landen tewerkstellen.