Grondwettelijk Hof legt bom onder BV-vrijstelling voor ploegenarbeid

Opdat de BV-vrijstelling voor ploegenarbeid kan worden toegepast, moeten de opeenvolgende ploegen hetzelfde werk qua omvang doen. Betekent dit dat de omvang van het werk identiek moet zijn, of kwalificeert werk met piek- en daluren of dat vergelijkbaar is, ook voor de vrijstelling? Als hetzelfde inderdaad ‘identiek’ veronderstelt, creëert deze interpretatie dan geen onderscheid in behandeling? Het Grondwettelijk Hof oordeelde bij arrest van 8 februari ll. alvast van niet. Deze beslissing hangt als een zwaard van Damocles boven de toepassing van de vrijstelling door vele ondernemingen.

Waarover gaat het?

Ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht, kunnen genieten van een vrijstelling tot doorstorting van bedrijfsvoorheffing ten belope van 22.80% van de bezoldiging van de werknemers (cf. art. 275/5 WIB92 – BV-vrijstelling).

Deze BV-vrijstelling leidt tot een substantiële vermindering van de loonkost voor de werkgever. Maar er gelden meerdere wettelijke voorwaarden, die ook streng worden gecontroleerd.

Eén van deze voorwaarden houdt in dat opeenvolgende ploegen “hetzelfde werk qua inhoud en omvang” moeten verrichten. In de praktijk bestaat er veel controverse over de invulling van deze voorwaarde. Is “vergelijkbaar” werk ook “hetzelfde”? En moet deze voorwaarde op ploegniveau worden beoordeeld, of per individuele werknemer?

Deze vragen zijn van groot belang. Immers zal een strikte interpretatie ertoe leiden dat een aanzienlijk aantal ondernemingen niet meer in aanmerking zullen komen voor de BV-vrijstelling. De BV-vrijstelling zal dan de facto voorbehouden blijven voor ondernemingen in de industriële sector (met productielijnen), terwijl andere sectoren of arbeidsregimes met piek- en daluren of waarin de opeenvolgende ploegen vergelijkbaar werk verrichten, zouden worden uitgesloten.

 

Hof van Cassatie: prejudiciële vragen

Vorig jaar diende het Hof van Cassatie zich over deze problematiek uit te spreken in de cassatievoorzieningen tegen de zgn. buschauffeur- en wegenwachtersarresten van het Antwerpse hof van beroep.

Het hof van beroep oordeelde destijds dat de omvang van het werk van de opeenvolgende ploegen vergelijkbaar mag zijn, i.p.v. hetzelfde. Maar deze voorwaarde moest wel op ploegniveau beoordeeld worden, en niet per individuele werknemer.

Tegen deze arresten werd telkens een cassatievoorziening ingediend.

In de mate dat “hetzelfde werk” zou moeten worden geïnterpreteerd als “identiek” en op het niveau van de volledige ploeg zou moeten worden beoordeeld, stelde zich de vraag of dit niet leidt tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Uiteindelijk stelde het Hof van Cassatie bij arresten van 24 maart 2023 en 31 maart 2023 twee prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof.

 

Grondwettelijk Hof: geen schending gelijkheidsbeginsel

Maar bij arrest van 8 februari ll. stelde het Grondwettelijk Hof vast dat, in deze interpretatie, het onderscheid niet onredelijk is, en het gelijkheidsbeginsel dus niet geschonden wordt.

De wetgever heeft namelijk een ruime beoordelingsbevoegdheid. En op grond van de parlementaire voorbereidingen en de context waarin de wetgeving tot stand kwam (herstructurering Ford Genk), stelt het Grondwettelijk Hof vast dat de wetgever legitieme doelstellingen nastreeft. Een strikte interpretatie zou ook vermijden dat ondernemingen hun arbeidsorganisatie zouden aanpassen om in aanmerking te komen voor de vrijstelling en de budgettaire kostprijs van deze maatregel beperken.

Het verschil in behandeling is dus niet zonder redelijke verantwoording. De wetgever wenste louter de ondernemingen die in aanmerking komen voor het regime op een “niet selectoraal selectieve wijze” te omschrijven.

Hoe de omvang van het werk moet worden beoordeeld, zal evenwel steeds een feitenkwestie zijn.

 

Gevolgen?

Deze uitspraak van het Grondwettelijk Hof hangt als een zwaar van Damocles boven de toepassing van de vrijstelling door vele ondernemingen.

Maar in tegenstelling tot hetgeen in bepaalde nieuwsberichten kan worden gelezen, heeft het Grondwettelijk Hof zich niet uitgesproken over de wijze waarop “hetzelfde” werk moet worden geïnterpreteerd. Het Grondwettelijk Hof heeft zich daarentegen enkel uitgesproken over een verschil in behandeling dat zou ontstaan indien “hetzelfde werk” zou worden geïnterpreteerd als “identiek”, dus indien een bepaalde interpretatie zou worden gevolgd.

De bal ligt nu opnieuw in het kamp van het Hof van Cassatie, dat zich zal moeten uitspreken over de interpretatie van “hetzelfde werk”. Maar het mag duidelijk zijn dat dit arrest van het Grondwettelijk Hof een grote impact zal hebben en de deur openzet voor een strikte interpretatie.

En deze strikte interpretatie zal in de praktijk grote gevolgen hebben. Ondernemingen die arbeid met piek- en daluren kennen, of waarbij er een verschil bestaat tussen het werk van de opeenvolgende ploegen, zouden niet langer in aanmerking komen voor de vrijstelling. En zij zullen zich geconfronteerd zien met een aanzienlijke stijging van de arbeidskost. Het komt bovendien in de praktijk zelden voor dat het opeenvolgende werk van de ploegen identiek hetzelfde is (bijv. omdat een machine kapotgaat, ziekte van medewerkers, externe omstandigheden…).

Maar dit neemt niet weg dat ondernemingen er goed aan doen om nu reeds de toepassing van de vrijstelling in hun organisatie tegen het licht te houden en kritisch te beoordelen. Het is bovendien nog uitkijken naar hoe de fiscus het arrest zal toepassen in de praktijk.

Een uitgebreide analyse kan u lezen in het tijdschrift Fiscale Actualiteit.

 

 

Heeft u vragen over de toepassing van de vrijstelling of wordt u geconfronteerd met een controle, aarzel dan niet om Luk Cassimon (luk.cassimon@monardlaw.be of 0472/467.847) of uw gewoonlijk contactpersoon bij Monard Law te contacteren!

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.