De wetten Peeters aangaande de verplichte verzekering in de bouw. Werf niet aangegeven? Opdrachtgever toch verzekerd!

Op 23.03.2023 heeft het Hof van Beroep van Mons een arrest gewezen dat meer aandacht verdient dan het gekregen heeft. In het kader van de abonnementspolis zijn, naar mening van het Hof, werven die niet aan de verzekeraar werden gemeld wel degelijk gedekt door de verzekering.

1.

De feiten zijn de volgende. Een bouwheer ziet zich geconfronteerd met gebreken die het gevolg zijn van fouten van de aannemer en/of de architect.

De architect gaat failliet.

De bouwheer lanceert een procedure in schadevergoeding en, alvorens recht te horen doen, de aanstelling van een deskundige. De bouwheer gaat over tot dagvaarding in gedwongen tussenkomst van de verzekeraar van de architect.

De architect had een abonnementspolis afgesloten met zijn verzekeraar. De verzekeraar verwijst naar de algemene voorwaarden die de architect de verplichting opleggen om jaarlijks de verzekeraar te informeren aangaande de uitgevoerde werken in het voorbije jaar. Aangezien de architect deze verplichting niet had nageleefd, en de werf dus niet was aangegeven bij de verzekeraar, stelde de verzekeraar dat er geen dekking moest verleend worden. Niet onbelangrijk, de architect had tussen 2016 en 2019 geen enkele werf gemeld bij de verzekeraar.

 

2.

De rechtbank van Henegouwen, afdeling Charleroi oordeelde in haar vonnis d.d. 11 maart 2021 dat de werf en het eraan verbonden risico inderdaad geen voorwerp geworden is van de verzekeringsovereenkomst die de architect had afgesloten met zijn verzekeraar.

De bepalingen waarop de verzekeraar zich beroept, en die de architect verplichten de werven correct en tijdig mee te delen, hebben betrekking op de draagwijdte van de verzekeringsovereenkomst en het gedekte risico en kunnen dus tegengeworpen worden aan een derde, inbegrepen de schadelijdende bouwheer.

De vordering van de bouwheer werd afgewezen.

 

3.

Het Hof van Beroep van Mons geeft in haar arrest d.d. 23.03.2023 een volledig andere oplossing. In een uitvoerig arrest worden de verschillende argumenten van partijen overlopen.

Het Hof stelt vast dat er geen discussie kan bestaan over het feit dat de architect de betreffende werf niet tijdig heeft meegedeeld aan zijn verzekeraar. Vervolgens onderzoekt het Hof wat de impact hiervan is voor de schadelijdende derde, de bouwheer.

De bouwheer heeft een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar (art. 150, eerste lid Verzekeringswet van 4 april 2014).

De architect is wettelijk verplicht zijn burgerlijke aansprakelijkheid te verzekeren ingevolge de wet van 20 februari 1939 ter bescherming van de titel en het beroep van architect, de wet met betrekking tot de verplichte verzekering van de 10 jarige aansprakelijkheid d.d. 31 mei 2017 en de wet van 9 mei 2019 met betrekking tot de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsvordering.

Dit heeft tot gevolg dat de verzekeraar de excepties, vrijstellingen, nietigheid en het verval van recht voortvloeiend uit de wet of de overeenkomst en die hun oorzaak vinden in een feit dat zich voor of na het schadegeval heeft voorgedaan niet kan tegenwerpen aan de benadeelde. (art. 150, eerste lid Verzekeringswet van 4 april 2014)

 

4.

De verzekeraar werpt op dat de algemene voorwaarden die de architect opleggen om de werven waaraan hij gewerkt heeft aan te geven, tot doel hebben het gedekte risico te beschrijven en de grenzen van de verzekeringsovereenkomst te bepalen. De weigering om tussen te komen is, volgens de verzekeraar, dus niet gegrond op een exceptie of verval van recht maar eenvoudigweg het gevolg van het feit dat de werf van de bouwheer nooit het voorwerp heeft uitgemaakt van de dekking van de overeenkomst.

Het Hof is het niet eens met die stelling van de verzekeraar en besluit dat de algemene voorwaarden enkel de wijze reguleren waarop de architect melding moet maken van de werven waar hij activiteiten heeft uitgevoerd. De wijze waarop, inbegrepen de termijn waarbinnen, de architect de verzekeraar moet informeren heeft geen invloed op het voorwerp van de verzekeringsovereenkomst.

Het Hof voegt hieraan toe dat, aangezien de architect geen enkele werf heeft aangegeven tussen 2016 en 2019, de stelling van de verzekeraar zou impliceren dat de verzekering nooit enig risico gedekt zou hebben. Nochtans stelt het Hof vast dat de verzekeraar toch jaarlijks de premies geïnd (en zelfs verhoogd) heeft zoals contractueel voorzien.

De verzekeraar argumenteerde vervolgens dat deze premies betrekking hadden op bijkomende diensten zoals bv. een algemene juridische bijstand.

Het Hof is evenwel van oordeel dat deze interpretatie niet kan aanvaard worden omdat de premies betaald door de verzekerde niet gelijkwaardig zijn met dergelijke algemene bijkomende diensten. Art. 23, eerste lid Verzekeringswet van 4 april 2014 voorziet uitdrukkelijk dat de verbintenissen van de verzekeraar en van de verzekeringnemer gelijkwaardig moeten zijn.

Tot slot benadrukt het Hof dat de interpretatie van de verzekeraar volkomen afbreuk zou doen aan de regels die opgenomen zijn in de wet met betrekking tot de verplichte verzekering van de 10 jarige aansprakelijkheid d.d. 31 mei 2017 om te verhinderen dat er zich een toestand van niet-verzekering zou voordoen in hoofde van de architect. Deze wet voorziet inderdaad dat de verzekeraar of de architect die een einde wil stellen aan de verzekeringsovereenkomst voorafgaand de Orde van Architecten moet informeren. Dit moet de Orde van Architecten in staat stellen op te volgen dat de betreffende architect tijdig een nieuwe verzekering afsluit. Het is voor het Hof dus niet aanvaardbaar dat een werf niet verzekerd zou zijn louter omdat deze niet door de architect aangegeven werd aan de verzekeraar.

Het argument dat het schadegeval niet onder de dekking van de verzekering valt omdat de architect nagelaten heeft om op correcte wijze de verzekeraar in te lichten is een exceptie of verval van recht. De verzekeraar kan zich hierop enkel beroepen tegen de verzekeringnemer. Dergelijke exceptie of verval van recht is niet tegenstelbaar aan de schadelijder-bouwheer. Deze niet-tegenstelbaarheid is het gevolg van het verplichte karakter van de verzekeringen.

De slotconclusie is dus dat de opdrachtgever – schadelijder een rechtstreekse vordering heeft tegen de verzekeraar. De niet-aangifte van een werf door de architect aan de verzekeraar is dus niet tegenstelbaar is aan de opdrachtgever – schadelijder die een derde is in de verzekeringsovereenkomst van de architect.

 

5.

Dit arrest is van groot belang omdat het de concrete wijze waarop de abonnementspolis op dit moment werkt op zijn kop zet.

Alle werven waaraan de verzekerde heeft meegewerkt zijn sowieso verzekerd en geven een rechtstreeks vorderingsrecht aan de schadelijdende bouwheer tegen de verzekeraar.

Voor de verzekeraars is dit arrest een onaangename verrassing.  De abonnementspolis gaat immers uit van het principe dat alle niet meegedeelde werven geen gedekte risico’s zijn.

Het is correct dat de verzekeraar zich eventueel tegen zijn verzekerde kan richten in vrijwaring maar de vraag is of of dit soelaas zal bieden. In het besproken arrest was de architect immers al failliet.

Het systeem, minstens de concrete invulling, van de abonnementspolis staat onder druk.

Op het ogenblik van redactie werd tegen dit arrest nog geen voorziening in cassatie ingediend.

 

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.