Het beroepsgeheim van advocaat verschilt van het beroepsgeheim van andere beroepen

  1. De anti-witwaswet van 18 september 2017 (artikel 74/1) verplicht de in de wet geviseerden om hun medewerking te verlenen aan de actualisering van het UBO-register.

Meer bepaald verplicht de wet hen om, wanneer zij een verschil vaststellen tussen de informatie over de uiteindelijke begunstigden van ondernemingen zoals opgenomen in het UBO-register en de informatie waarover zij beschikken, de administratie van de thesaurie daarvan in kennis te stellen.

 

  1. Ook advocaten hebben conform deze wet een meldingsplicht. In tegenstelling tot de andere geviseerden, moeten advocaten echter niet rechtstreeks de administratie van de thesaurie informeren maar wel hun stafhouder. Het is de stafhouder die, na te hebben gecontroleerd of aan de wettelijke voorwaarden voor de schending van het beroepsgeheim is voldaan en of er sprake is van een van de bij wet bepaalde uitzonderingsgevallen, verplicht is de informatie en inlichtingen aan de administratie door te geven.

Deze filterfunctie van de stafhouder bestaat ook in het kader van meldingen door advocaten van (vermoedens van) witwassen van geld en financiering van terrorisme aan de CFI.

 

  1. De beroepsgroep van accountants en belastingadviseurs heeft onlangs geprobeerd dit privilege van een filterfunctie voor advocaten af te schaffen door een beroep tot nietigverklaring aan te tekenen bij het Grondwettelijk Hof. Ze hekelden een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen hun beroep en dat van advocaten, aangezien laatstgenoemden kunnen profiteren van de tussenkomst van een zelfregulerende instantie om de toepassing van de door de wet opgelegde meldingsplicht te waarborgen.

Het beroep tot nietigverklaring was gericht tegen artikel 48 van de wet van 2 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen inzake fraudebestrijding (invoeging van artikel 74/1 in de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contant geld).

 

  1. Met zijn arrest nr. 28/2023 van 16 februari 2023 heeft het Grondwettelijk Hof hen in het ongelijk gesteld en het beroep verworpen.

Het Hof rechtvaardigt de verschillende behandeling van de beroepsgroep van accountants en belastingadviseurs met het argument dat zij zich in een situatie bevinden die fundamenteel verschilt van die van advocaten. Ook al eerder oordeelde het Hof dat het beroep van advocaat in België verschilt van andere zelfstandige juridische beroepen (arrest nr. 10/2008 van 23 januari 2008).

De door de wetgever ingevoerde verschillen in behandeling worden gerechtvaardigd door de noodzaak voor advocaten om elk risico op een aantasting van de rechten van verdediging en het recht op privéleven in zijn meest persoonlijke dimensie te vermijden. Dit maakt een zelfregulerende instantie voor advocaten in het kader van de toepassing van de anti-witwaswet noodzakelijk.

 

  1. In twee andere arresten zette het Grondwettelijk Hof reeds de bijzondere aard van het beroepsgeheim van de advocaat uiteen:
  • “De effectiviteit van de rechten van de verdediging van iedere rechtzoekende veronderstelt noodzakelijkerwijs dat een vertrouwensrelatie tot stand kan komen tussen hem en de advocaat die hem raad geeft en hem verdedigt. Die noodzakelijke vertrouwensrelatie kan alleen tot stand komen en behouden blijven indien de rechtzoekende de waarborg heeft dat wat hij aan zijn advocaat toevertrouwt, door die laatstgenoemde niet openbaar zal worden gemaakt. Hieruit volgt dat de regel van het beroepsgeheim, waarvan de schending met name bij artikel 458 van het Strafwetboek wordt bestraft, een fundamenteel element van de rechten van de verdediging is.” (arrest 10/2008 van 23 januari 2008);
  • “Het beroepsgeheim van de advocaat is een essentieel bestanddeel van het recht op eerbiediging van het privéleven en van het recht op een eerlijk proces. Het beroepsgeheim van de advocaat heeft immers hoofdzakelijk tot doel het fundamentele recht op eerbiediging van het privéleven te beschermen van diegene die iemand in vertrouwen neemt, soms over iets heel persoonlijks.” (arrest nr. 114/2020 van 24 september 2020).

 

  1. Ook het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft onlangs de specifieke bescherming van het beroepsgeheim van de advocaat als volgt gerechtvaardigd:

De specifieke bescherming die artikel 7 van het Handvest en artikel 8, lid 1, van het EVRM aan het beroepsgeheim van advocaten verlenen, en die vooral tot uiting komt in de verplichtingen die op hen rusten, wordt gerechtvaardigd door het feit dat advocaten in een democratische samenleving met een fundamentele taak zijn belast, namelijk de verdediging van rechtzoekenden (EHRM, arrest van 6 december 2012, Michaud/Frankrijk, §§ 118 en 119). Deze fundamentele taak omvat enerzijds de in alle lidstaten erkende eis dat iedere rechtzoekende zich vrij moet kunnen wenden tot zijn advocaat, wiens beroep naar zijn aard de taak inhoudt onafhankelijk juridisch advies te verstrekken aan eenieder die dit nodig heeft, en anderzijds de daarmee samenhangende eis van loyaliteit van de advocaat jegens zijn cliënt (zie in dit verband arrest van 18 mei 1982, AM&S Europe/Commissie, 155/79.18)” (Arrest van het HvJEU, Grote kamer, 8 december 2022, C-694/20, Orde van Vlaamse Balies e.a. 28).

 

  1. Kortom, het beroepsgeheim van de advocaat heeft een bijzonder karakter omdat het nauw samenhangt met de eerbiediging van de rechten van verdediging, het recht op een eerlijk proces en het recht op eerbiediging van het privéleven van de rechtzoekende. Dit rechtvaardigt een speciale behandeling van dit beroep en de noodzaak van een zelfregulerende instantie voor advocaten in het kader van de toepassing van de antiwitwaswetgeving.

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.