Toelichting wetsontwerp ‘lege doos’ faillissementen

Toelichting wetsontwerp ‘lege doos’ faillissementen

Motivering wetsontwerp

Het merendeel van de faillissementen wordt vandaag afgesloten wegens onvoldoende activa. Deze faillissementen – ook wel ‘lege dozen’ genoemd – brengen voor de Belgische Staat heel wat kosten met zich mee. Zo is het faillissement een complexe procedure die de werklast van de ondernemingsrechtbanken en de financiële parketten aanzienlijk, en in een aantal gevallen nodeloos, verhoogt. Daarnaast vereist het faillissement de tussenkomst van tal van gerechtelijke actoren, waaronder de curator, de rechter-commissaris, heel wat griffiepersoneel, de kamers van de rechtbank voor wat bepaalde specifieke procedures eigen aan de faillissementsprocedure, en uiteraard het parket, dat zelf het verloop van het faillissement moet opvolgen.

Teneinde een meer efficiënt beheer van de menselijke en financiële middelen van de overheid te bewerkstelligen, heeft minister Koen Geens op 21 oktober 2020 een wetsvoorstel ingediend waarbij de ondernemingsrechtbank er de voorkeur aan kan geven om in plaats van het faillissement de gerechtelijke ontbinding uit te spreken.

Korte toelichting inhoud wetsontwerp

Dit voorstel voorziet de keuzemogelijkheid voor de ondernemingsrechtbank om rekening houdend met de concrete dossierstukken te kiezen voor de meest geschikte discontinuïteitsprocedure. Zij dient aldus het onderscheid te maken tussen :

  • die rechtspersoon waarbij daadwerkelijke activiteiten worden beëindigd en waarvoor het voor de sociaaleconomische orde van belang is dat de vereffening ervan plaatsvindt volgens de complexe regels van een faillissementsprocedure;
  • En anderzijds die rechtspersoon die al jarenlang geen activiteiten meer heeft, geen activa, noch werknemers meer heeft of heeft gehad. Deze rechtspersonen zouden tegen een minimum aan kosten moeten kunnen verdwijnen.

Het is de bedoeling dat voornamelijk in het geval van een ‘lege doos’ de gerechtelijke ontbinding wordt uitgesproken in plaats van het faillissement. De rechtbank heeft deze keuzemogelijkheid in elke hypothese, dus ook als de schuldeiser enkel dagvaardt in faillissement.

De verdere afwikkeling van de vereffeningsprocedure verloopt volgens de daartoe reeds voorziene procedure in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, o.a. het geval van ontdekking van nieuwe activa inbegrepen.

Kritische bedenking

Dit wetsontwerp beoogt een goedkope en snelle afhandeling van de ‘lege doos’ faillissementen. De vraag stelt zich evenwel welke impact deze procedure zal hebben op de mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid. In het wetsontwerp wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar die rechtspersoon waarbij er geen daadwerkelijke activiteit meer is en er geen activa of personeel meer aanwezig zijn.

Als bestuurder van een onderneming is men immers verplicht om tijdig zijn faillissement aan te vragen. Conform artikel XX.227 WER kan een bestuurder zelfs persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van het netto-passief indien hij op een welbepaald ogenblik wist dat er geen kennelijk vooruitzicht meer was om de onderneming of haar activiteiten te behouden en een faillissement te vermijden (principe wrongful trading). Bovendien zal de curator in het kader van het faillissement nagaan of er geen onregelmatigheden zijn begaan.

Zal de Ondernemingsrechtbank dit prima facie beoordelen of zet dit de deur open voor misbruik? Zullen deze aansprakelijkheidsgronden mutatis mutandis van toepassing zijn op het vereffeningsscenario? Op dit ogenblik is dit alvast niet het geval. Kan men dan een mogelijke persoonlijk aansprakelijkheid vermijden door onmiddellijk te opteren voor een vereffening in plaats van een faillissement?

Het is alvast noodzakelijk dat de bestuurder ongeacht deze toekomstige regelgeving steeds waakzaam zal moeten blijven indien hij een mogelijke persoonlijke aansprakelijkheid wilt vermijden.

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.