Grondwettelijk Hof stelt diverse prejudiciële vragen over de Belgische overwinstbelasting

Op 20 juni 2024 velde het Grondwettelijk Hof een tussenarrest inzake de verschillende vernietigingsberoepen die tegen de Belgische wet inzake het plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten werden ingesteld. Een uitspraak ten gronde kwam er (nog) niet, diverse prejudiciële vragen wel.

De wet van 16 december 2022 inzake het tijdelijk plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten

Bij wet van 16 december 2022 voerde de Belgische wetgever, in uitvoering van de eerdere Europese Verordening ((EU) 2022/1854), een tijdelijk plafond in op de marktinkomsten van elektriciteitsproducenten. Het plafond geldt voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit uit “inframarginale” technologieën, tussen 1 augustus 2022 en 30 juni 2023.

Met de inkomsten uit deze heffing beoogt de Belgische wetgever de gevolgen van de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen naar aanleiding van de oorlog tussen Oekraïne en Rusland, voor consumenten te beperken.

De belangrijke impact van de heffing op de resultaten van de geviseerde producenten zorgde evenwel reeds voor de nodige controverse en heeft ertoe geleid dat verschillende elektriciteitsproducenten en sectorfederaties een vordering hebben ingesteld voor het Grondwettelijk Hof, waarbij ze om de vernietiging van de wet verzoeken.

 

Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie

Op 20 juni 2024 heeft het Grondwettelijk Hof een tussenarrest geveld in verband met de hogervermelde verzoeken tot vernietiging. Alvorens ten gronde uitspraak te kunnen doen over de kritieken die op de wet geformuleerd zijn, stelt zij – vijftien prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Samengevat hebben de prejudiciële vragen op volgende aspecten betrekking:

  • De aanslagvoet van 100%: het Grondwettelijk Hof is, enerzijds, van oordeel dat een heffing van 100% op de inkomsten die het plafond overschrijden, beschouwd zou kunnen worden als een inmenging in het recht op ongestoord genot van de eigendom, maar stelt, anderzijds, ook vast dat dit heffingspercentage overgenomen is uit de Europese Verordening. Om meer duidelijkheid te krijgen over de verenigbaarheid met het eigendomsrecht, stelt men een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie.
  • Het algemene prijsplafond van 130 EUR/MWh: de Belgische wet stelt het prijsplafond algemeen vast op 130 EUR/MWh, daar waar de Verordening het plafond op “maximaal 180 euro per MWh” vaststelt. Volgens het Grondwettelijk Hof is er twijfel over de vraag of het woord “maximaal” impliceert dat lidstaten vrij zijn om een lager plafond te introduceren. Bovendien is er volgens het Grondwettelijk Hof ook twijfel of het verlaagd prijsplafond voldoet aan de voorwaarden van de Verordening. Zij stelt hierover twee vragen aan het Hof van Justitie.

Indien het Hof van Justitie zou oordelen dat er zich geen probleem stelt, stelt het Grondwettelijk Hof nog een bijkomende prejudiciële vraag naar de verenigbaarheid van de betrokken artikelen van de verordening met het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemen.

  • Het gebruik van vermoedens: om de marktinkomsten te berekenen, maakt de Belgische wet gebruik van (onweerlegbare) vermoedens. Het Hof betwijfelt of de Verordening het gebruik van vermoedens toelaat en stelt bovendien in vraag of de mate waarin de vermoedens weerlegbaar zijn, mag verschillen tussen verschillende soorten elektriciteitsproducenten. Ze stelt daarom 2 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

Indien het Hof van Justitie zou oordelen dat de vermoedens wel toegelaten zijn, stelt het Hof twee bijkomende prejudiciële vragen naar de verenigbaarheid van de verordening met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en het eigendomsrecht.

  • De temporele werking van de Belgische wetgeving: de Belgische heffing is van toepassing op de marktinkomsten van elektriciteitsproducenten vanaf 1 augustus 2022. Het Grondwettelijk Hof stelt vast dat de Verordening nochtans nergens uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid voor lidstaten om het prijsplafond vóór 1 december 2022 toe te passen. Ook hierover stelt men dan ook een prejudiciële vraag.

Oordeelt het Hof van Justitie dat de vervroegde toepassing wel toegelaten is, dan stelt het Hof een bijkomende prejudiciële vraag naar de verenigbaarheid van de verordening met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en met het eigendomsrecht.

  • Diverse: ook bij een aantal andere elementen van de Belgische wet heeft het Grondwettelijk Hof vragen. Zij stelt daarom ook prejudiciële vragen in verband met (i) de niet-toepassing van de heffing op installaties die elektriciteit opwekken uit biomethaan en op installaties met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 1 MW, alsook (ii) de invoering van een hoger prijsplafond van 180 EUR/MWh voor installaties die elektriciteit opwekken uit biomassa.
  • Handhaving gevolgen: de Ministerraad heeft het Grondwettelijk Hof verzocht om indien deze de wet zou vernietigen, minstens de gevolgen ervan te handhaven. Dit zou betekenen dat de heffingen in de overwinstbelasting wel zouden behouden blijven, niettegenstaande de nietigheid van de wet. De gevolgen van nationale normen die vernietigd worden omdat zij in strijd zijn met het recht van de EU kunnen enkel gehandhaafd worden onder de voorwaarden die het Hof van Justitie stelt, reden waarom het Grondwettelijk Hof ook hierover een prejudiciële vraag stelt.

Wat nu?

Het is nu afwachten op het oordeel van het Hof van Justitie, waarna het Grondwettelijk Hof een arrest ten gronde kan uitspreken. De uitspraak van het Grondwettelijk Hof zal vermoedelijk pas ten vroegste eind 2025 of zelfs maar begin 2026 genomen worden. We volgen dit uiteraard van nabij op!

Het is in ieder geval aangewezen om de reeds hangende procedures hierover pas te laten behandelen nadat het Hof van Justitie en het Grondwettelijk Hof een definitieve uitspraak gedaan hebben.

Merk ook op dat een negatief arrest ten gronde van het Grondwettelijk Hof of een arrest waarbij zij de wet vernietigt, maar de gevolgen ervan handhaaft, niet noodzakelijk het einde van de procedure voor de rechtbank van eerste aanleg betekent. Dit belet immers niet dat de rechtbank zich nog steeds kan uitspreken over andere argumenten, zoals de mogelijkheid om de Belgische wet toe te passen op directe lijnen of eventuele rekenfouten bij de berekening van de heffing.

 

Heeft u vragen? Aarzel niet om Hilde Van den Keybus (0475/481.714 of hilde.vandenkeybus@monardlaw.be) of Eline De Schepper (0474/798.207 of eline.deschepper@monardlaw.be) te contacteren of uw gewoonlijke contactpersoon!

 

Geschreven door Hilde Van den Keybus, Eline De Schepper en Lena Verbist.

 

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.