BV-vrijstelling voor ploegenarbeid: Grondwettelijk Hof aan zet

De vrijstelling tot doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid blijft actueel. In het arrest van 24 maart 2023 besliste het Hof van Cassatie om een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof met betrekking tot een mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel.

Waarover gaat het?

Ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht, kunnen genieten van een (gedeeltelijke) vrijstelling tot doorstorting van de bedrijfsvoorheffing (art. 275/5 WIB92). De bedrijfsvoorheffing moet weliswaar integraal ingehouden worden op de bezoldiging, maar ten belope van 22,8% van de bezoldiging van de werknemer niet worden doorgestort aan de Schatkist. Deze maatregel betreft dus een steunmaatregel voor de werkgever, en wordt verantwoord als een tussenkomst voor de extra kosten waarmee werkgevers worden geconfronteerd als de werknemers ploegenarbeid verrichten.

Maar de vrijstelling is onderworpen aan meerdere voorwaarden, die bovendien ook zeer strikt door de fiscus worden gecontroleerd. Eén van deze voorwaarden houdt in dat de opeenvolgende ploegen “hetzelfde werk qua omvang” moeten verrichten.

De fiscus stelde in een circulaire van 2019 dat deze voorwaarde op het niveau van de ploeg moet worden beoordeeld, en niet op het niveau van de individuele werknemer. De opeenvolgende ploegen zouden dus hetzelfde werk moeten verrichten naar omvang. Voor arbeid aan productielijnen (bandwerk) is dit doorgaans geen probleem, maar zodra de arbeid gekenmerkt wordt door piek- en daluren zullen er verschillen optreden naar de omvang van het werk dat de opeenvolgende ploegen verrichten. En in dit geval zou de fiscus de vrijstelling in twijfel kunnen trekken.

Dit standpunt werd ook gevolgd door het Antwerpse hof van beroep in het zgn. wegenwachtersarrest (tussenarrest van 15 oktober 2019, eindarrest van 19 januari 2021). De discussie betrof een belastingplichtige actief in de pechverhelping. Er waren meerdere ochtendploegen (telkens met een ander startuur) die tegelijk door een grotere namiddagploeg werden opgevolgd. Op het niveau van de individuele werknemer verrichtte de ploeg weliswaar gelijkaardig werk naar omvang, maar het aantal pechverhelpingen door de grotere namiddagploeg was (logischerwijze) groter dan van iedere (kleinere) ochtendploeg afzonderlijk. De fiscus weigerde de vrijstelling, daarin gevolgd door het Antwerpse hof van beroep.

 

Hof van Cassatie

De belastingplichtige liet het niet daarbij, en diende een voorziening in bij het Hof van Cassatie.

Het Hof wijst er eerst op dat de maatregel tot doel heeft om tussen te komen in de extra kosten voor de werkgever. Daarnaast kan de maatregel principieel door elke sector worden toegepast. Maar doordat de voorwaarde van gelijke omvang op het niveau van de ploeg zou moeten worden beoordeeld (zoals de fiscus en het Antwerpse hof van beroep stellen) zouden ondernemingen in sectoren waar het werk varieert volgens piek- en daluren uitgesloten worden van de vrijstelling (in tegenstelling tot bandwerk in de industriële sector).

Hierdoor kan een onderscheid in behandeling ontstaan, dat niet verenigbaar is met het doel van de maatregel. Het Hof besluit dan ook om volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof:

Schendt artikel 275/5 WIB92, zoals van toepassing op het geding, wanneer het aldus wordt uitgelegd dat voor de toepassing van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wegens ploegenarbeid vereist is dat de omvang van het werk hetzelfde is op het niveau van de opeenvolgende ploegen, en niet van de individuele werknemers, het door de gecoördineerde Grondwet in de artikelen 10 en 11 gewaarborgde gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel, doordat een ongerechtvaardigd verschil in behandeling in het leven wordt geroepen tussen ondernemingen waarin de verschillende ploegen volgens bandwerk steeds dezelfde omvang van werk verrichten, die wel van de vrijstelling genieten, en ondernemingen waarin de omvang van het werk van de ploegen varieert volgens piek- en daluren, die uitgesloten worden van de vrijstelling, in het licht van het door de maatregel nagestreefde doel om tegemoet te komen aan de extra kosten voor de werkgever die met een ploegenstelsel werkt en van het antwoord van de Europese Commissie dat de vrijstellingsmaatregel geen verboden staatssteun uitmaakt in de mate dat zij zich uitstrekt tot vrijwel alle economische sectoren?

 

En nu?

Het Hof van Cassatie legt voor de eerste maal de strikte interpretatie van de diverse wettelijke voorwaarden van de vrijstelling voor ploegenarbeid door de fiscus (en gevolgd door de fiscus) voor aan het Grondwettelijk Hof.

Dit is een goede zaak. De al te strikte interpretatie van deze voorwaarden leidt er immers toe dat er een onderscheid in behandeling wordt gecreëerd, dat niet verenigbaar is met het doel van de maatregel.

Voorlopig is het wachten op het arrest van het Grondwettelijk Hof. Maar in tussentijd verricht de fiscus wel nog steeds controles, en hanteert nog steeds een zeer enge interpretatie van de diverse voorwaarden. Belastingplichtigen doen er goed aan om voldoende kritisch te zijn ten aanzien van de standpunten die de fiscus in een controle zou innemen en zullen desgevallend hun rechten moeten laten gelden.

 

Word je geconfronteerd met een fiscale controle of heb je vragen over de vrijstelling tot doorstorting van bedrijfsvoorheffing? Aarzel dan niet om Luk Cassimon (luk.cassimon@monardlaw.be of 0472/467.847) of jouw gewoonlijke Monard Law-contactpersoon te contacteren!

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.