Waarover gaat het?
Overnames en herstructureringen gaan traditioneel gepaard met belangrijke fiscale gevolgen. Deze worden ook met argusogen door de fiscus gecontroleerd, waarbij men niet aarzelt om strenge standpunten in te nemen. De voorbeelden zijn legio, zoals de problematiek inzake de aftrekbaarheid van financieringskosten, excess cash, kapitaalverminderingen na een eerdere inbreng of verkoop aan een holding, de fiscale aspecten bij een partiële splitsing gevolgd door een verkoop van de aandelen etc.
Een gelijkaardige problematiek kwam onlangs aan bod bij de rechtbank van eerste aanleg Brugge. De aandeelhouders van de vennootschap A zochten een overnemer voor hun aandelen. Uiteindelijk werd een koper gevonden. De aandelen werden voor 99% door de vennootschap X overgenomen. De overige 1% werd overgenomen door dhr. Y, die ook aandeelhouder van vennootschap X was. Vennootschap X was een bestaande vennootschap, maar zonder activiteit (zgn. passieve holding).
Vennootschap X financierde de overname van de aandelen met vreemd vermogen. In de jaren na de overname ontving vennootschap X dividenden van vennootschap A. De dividenden waren vrijgesteld van roerende voorheffing (cf. art. 266 WIB92 en art. 106, §6 KB/WIB92). De ontvangen dividenden werden vervolgens aangewend om de lopende financiering af te lossen.
De fiscus viseerde deze constructie en stelde dat er sprake is van fiscaal misbruik. Er zou immers sprake zijn van een kunstmatige constructie met als enig doel het verkrijgen van een fiscaal voordeel in strijd met de moeder-dochterrichtlijn (art. 266, 4de lid WIB92), met name de vrijstelling van roerende voorheffing op de dividenden. Bijgevolg vorderde de fiscus roerende voorheffing m.b.t. de uitgekeerde dividenden na in hoofde van de operationele vennootschap (vennootschap A).
Kunstmatige constructie
De fiscus verwijst naar de specifieke antimisbruikbepaling van de moeder-dochterrichtlijn, die is geïmplementeerd via o.a. art. 266 WIB92. Volgens deze bepaling kan de vrijstelling van roerende voorheffing die geldt voor dividenduitkeringen aan een moedervennootschap (onder voorwaarden) geweigerd worden als de dividenden “verbonden zijn met een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen waarvan de administratie (…) heeft aangetoond, tenzij bewijs van het tegendeel, dat deze handeling of dit geheel van handelingen kunstmatig is en is opgezet met als hoofddoel of één van de hoofddoelen (…) de in het eerste lid bedoelde verzaking. Een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen wordt als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspeigelen” (art. 266, 4de lid WIB92).
In dit geval volgde de rechtbank het standpunt van de fiscus, en bevestigde dat er inderdaad sprake was van een kunstmatige constructie. De rechtbank stelt immers vast dat vennootschap X geen andere activiteit uitoefent dan het beheer van de participatie (passieve holding). De enige bewegingen betreffen de ontvangst van de dividenden en het aflossen van de kredieten. Deze structuur maakte het mogelijk om het voordeel van de moeder-dochterrichtlijn te genieten (nl. vrijstelling van roerende voorheffing m.b.t. de dividenden). Er is dus sprake van een kunstmatige constructie. De rechtbank besluit dat “uit niks blijkt de noodzaak van tussenkomst van [vennootschap X]”. De belastingplichtige slaagde er ook niet in om een afdoende tegenbewijs te leveren.
Bedenkingen
Het oordeel van de rechtbank komt ons streng over.
De initiële bewijslast rust bij de fiscus, die moet aantonen dat de constructie werd opgezet met als hoofddoel (of één der hoofddoelen) het verkrijgen van het welbepaald belastingvoordeel (zie ook circulaire 2017/C/67). Vervolgens is het aan de belastingplichtige om het tegenbewijs te leveren, met name dat er geldige zakelijke redenen bestaan. In de parlementaire voorbereidingen werd verduidelijkt dat het niet de bedoeling is om deze voorwaarde “te nauw” te interpreteren. Het actieve financiële beheer van een holdingvennootschap zou bijvoorbeeld niet als misbruik beschouwd worden (DOC 54 2052/001, 10).
De rechtbank baseert haar oordeel nu voornamelijk op het feit dat het gaat over een passieve holding. Het vonnis is voorts zeer beknopt m.b.t. de zakelijke overwegingen die de belastingplichtige aanhaalde om het tegenbewijs te leveren, en waarom deze onvoldoende zouden zijn. Dit maakt het moeilijk om hierover een uitspraak te doen. Maar het vonnis toont nogmaals het belang aan om voldoende aandacht te besteden aan de zakelijke overwegingen bij een bepaalde transactie en de noodzaak tot documentatie. Het is voorts aangewezen dat de holdingvennootschap toch bepaalde activiteiten opneemt, zoals bijv. het leveren van managementprestaties, zodat er sprake is van een actieve holding.
Tot slot stelt zich ook nog een interessante procedurele vraag. De fiscus paste immers de bijzondere aanslagtermijn van art. 358, §1, 1° WIB92 toe. Deze termijn laat toe om, zelfs na het verstrijken van de gewone aanslagtermijnen, alsnog een aanslag te vestigen indien een controle of een onderzoek uitwijst dat een bepaling van het WIB92 of het KB/WIB92 werd “overtreden”. De toepassing van de antimisbruikbepaling veronderstelt evenwel dat de belastingplichtige alle wettelijke bepalingen heeft nageleefd, maar dat de constructie niet gedragen wordt door zakelijke overwegingen en met het fiscaal voordeel als hoofddoel werd opgezet. In dit geval is er strikt genomen geen overtreding van de wettelijke bepalingen, zodat kan worden verdedigd dat de bijzondere aanslagtermijn niet kan worden toegepast (zie bijv. Antwerpen 23 maart 2021, 2019/AR/1788). Maar de rechtbank veegt dit argument ook van tafel.
Takeaway
Het vonnis toont aan dat voldoende aandacht besteed moet worden aan de fiscale aspecten bij overnames en herstructureringen. De keuze voor een bepaalde structuur moet steeds gedragen zijn door voldoende zakelijke overwegingen en ook als zodanig kunnen worden aangetoond. De fiscus beschikt namelijk over meerdere pistes om deze constructies aan te vallen.
Naar verluidt werd beroep aangetekend tegen deze uitspraak. Maar dit vonnis toont alleszins wel aan dat de fiscus niet aarzelt om constructies te bestempelen als fiscaal misbruik.
Heeft u vragen over dit vonnis of de fiscale implicaties bij het structureren van een overname? Aarzel dan niet om Hilde Van den Keybus (hilde.vandenkeybus@monardlaw.be), Luk Cassimon (luk.cassimon@monardlaw.be) of uw gebruikelijke contactpersoon bij Monard Law te contacteren!