Ploegenarbeid: opnieuw een strenger standpunt van de fiscus?

De vrijstelling tot doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid blijft actueel. In vorige nieuwsbrieven stonden wij reeds stil bij de voorwaarden van dit regime, nieuwe administratieve richtlijnen en de wetswijzigingen die vanaf 1 april in werking zullen treden. Ondertussen is de fiscus ook begonnen met nieuwe controles. En hieruit blijkt dat het administratief standpunt opnieuw verstrengd is!

Ploegenarbeid

Als werknemers ploegen- of nachtarbeid verrichten, kan de werkgever genieten van een vrijstelling tot doorstorting van bedrijfsvoorheffing ten belope van 22,8% van de bezoldiging. Maar het arbeidsregime moet dan wel voldoen aan de fiscale definitie van ploegen- en nachtarbeid. Er gelden zeer strikte voorwaarden, zodat zeker niet ieder ploegenstelsel zonder meer in aanmerking komt voor de vrijstelling.

Zo is onder meer vereist dat het werk verricht wordt door “minstens 2 ploegen van ten minste 2 werknemers, die hetzelfde werk verrichten zowel qua inhoud als qua omvang, en elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder onderbreking en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan 1/4de van de dagtaak” (art. 275/5 WIB92).

De fiscus interpreteert deze voorwaarden zeer strikt, zodat controles zeer intensief zijn. En uit onze ervaring met recente controles blijkt dat het standpunt opnieuw verstrengd is!

 

Hetzelfde werk qua omvang

Het verstrengde standpunt betreft de invulling van de voorwaarde dat de ploegen hetzelfde werk moeten verrichten qua omvang.

In een parlementaire vraag van 2015 nam de minister van Financiën al een streng standpunt in. De minister stelde meer bepaald dat “Tot slot spreekt de fiscale wettekst over hetzelfde werk zowel qua inhoud als qua omvang. Deze voorwaarde is duidelijk: de omvang van de ploegen moet dezelfde zijn” (Parl.Vr. 27 oktober 2015, VAN BIESEN, vraag nr. 603). In navolging van dit antwoord, stelde de fiscus dat “de omvang” bepaald wordt door het aantal leden van de ploegen, en dit aantal moet hetzelfde zijn.

Minieme afwijkingen (1 of 2 leden tussen de opeenvolgende ploegen) worden weliswaar aanvaard, maar grotere afwijkingen leiden steevast tot discussie en de verwerping van de vrijstelling.

Maar het hof van beroep Antwerpen floot de fiscus terug. De vereiste van “de omvang” betreft het werk dat door de ploeg verricht wordt. Het administratief standpunt dat de omvang van de ploegen dezelfde moet zijn, is in strijd met de wet. Bovendien moet de omvang van het werk vergelijkbaar zijn, oordeelde het Antwerpse hof (Antwerpen 19 januari 2021 – VAB en buschauffeurs).

In navolging van deze rechtspraak ontspon zich vervolgens een nieuwe discussie. Want wat is vergelijkbaar? Hoe wordt dit beoordeeld? Welke afwijkingen zijn aanvaard?

 

Verstrenging standpunt

Maar uit recente controles blijkt dat de fiscus het standpunt opnieuw heeft verstrengd.

Er is namelijk een voorziening bij het Hof van Cassatie ingediend tegen voormelde arresten van het Antwerpse hof van beroep. De fiscus betwist onder meer de stelling dat het werk vergelijkbaar moet zijn. Dit zou namelijk geen steun vinden in de tekst van de wet. En dus herneemt de fiscus het eerdere standpunt dat werd ingenomen door de minister van Financiën.

Belastingplichtigen moeten dus (opnieuw) aantonen dat de omvang van de opeenvolgende ploegen hetzelfde is. Slechts zeer beperkte afwijkingen worden aanvaard. Zodra ploeg A enkele leden meer of minder telt dan ploeg B, zouden deze ploegen niet langer voldoen aan de fiscale voorwaarden.

Niettegenstaande deze administratieve interpretatie bekritiseerd kan worden, mag de impact hiervan niet onderschat worden. Uit de praktijk blijkt namelijk dat beperkte schommelingen tussen de ploegen regelmatig voorkomen. Zo kan het voorkomen dat er een onderhoud is aan een machine of een defect, zodat het aantal leden van de ploegen varieert. Of is de planning afgestemd op de workload en varieert deze van dag tot dag (bijv. op grond van grondstoffen, leveringen…). Dit zal tot gevolg hebben dat de ploegen niet meer voldoen aan de fiscale voorwaarden, en de vrijstelling dus in het gedrang komt.

 

Wat te doen?

Ondernemingen bereiden zich best voor op dit strengere standpunt van de fiscus:

  • als men al toepassing maakt van de vrijstelling, is het aangewezen om de toepassing tegen het licht te houden en zelf een risicoanalyse te maken. De voorwaarden moeten minutieus voldaan zijn. Wijzigingen aan het ploegenstelsel zullen misschien noodzakelijk zijn om de vrijstelling niet in het gedrang te brengen;
  • als men als onderneming geconfronteerd wordt met een fiscale controle, is het belangrijk dat men een duidelijke strategie bepaalt en de toepassing van de vrijstelling onderbouwt met concrete bewijsstukken (planningen, uurroosters…). Een concrete juridische en feitelijke analyse is steeds aangewezen.

De gevolgen kunnen aanzienlijk zijn, aangezien terugvorderingen van bedrijfsvoorheffing snel oplopen en er in principe ook retroactieve nalatigheidsinteresten verschuldigd zullen zijn.

Uiteraard zal het Hof van Cassatie uitsluitsel moeten brengen. Maar in afwachting van dit arrest bieden fiscale controles zich als zeer grondig en moeizaam aan.

En ondernemingen moeten ook rekening houden met het feit dat de voorwaarden voor de diverse vrijstellingen per 1 april ek. verstrengd zullen worden. Het wetsontwerp is ondertussen aangenomen in de Kamer, zodat de wet weldra gepubliceerd zal worden.

 

Heeft u vragen of wordt u momenteel geconfronteerd met een fiscale controle, aarzel niet om Luk Cassimon (luk.cassimon@monardlaw.be of 0472/467.847) te contacteren of uw gewoonlijke Monard Law-contactpersoon!

 

 

Dit artikel werd geschreven door

Op zoek naar advies rond een bepaald onderwerp?

We begeleiden je naar de juiste persoon of team.