Het nieuwe Burgerlijk Wetboek of het oude Veldwetboek?
Het Grondwettelijk Hof heeft bij arrest d.d. 21 oktober 2021 gewezen op de overgangsbepalingen die van toepassing zijn op de bepalingen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.
De bepalingen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op “de toekomstige gevolgen van rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de wet”.
Concreet wil dit zeggen dat de nieuwe regels enkel van toepassing zijn op beplantingen die werden aangebracht na 1 september 2021 en dat voor alle oudere beplantingen de bepalingen van het (oude) Veldwetboek van toepassing blijven.
Dit maakt een groot verschil uit.
Het Veldwetboek versus het Burgerlijk Wetboek
Het Veldwetboek bepaalt dat de nabuur de eigenaar van de boom kan noodzaken overhangende takken af te snijden. De nabuur kan dus zelf niets uitvoeren maar moet de rechter vragen de eigenaar van de boom te veroordelen om de werken uit te voeren. Op naar de Vrederechter dus.
De nieuwe regeling bestaat er in dat, wanneer de eigenaar na een ingebrekestelling van de nabuur binnen de 60 dagen nalaat de takken te verwijderen, de nabuur het recht heeft eigenmachtig deze werken uit te voeren. Dus niet naar de Vrederechter maar naar de doe-het-zelfzaak.
Rechtsmisbruik? Rechtsmisbruik!
Deze nieuwe regeling is moeilijk te begrijpen in een wetboek waarin het evenwicht tussen partijen en een verbod op (rechts)misbruik zo uitvoerig aan bod komt.
Meer in het bijzonder komt zelfs in het toepasselijke artikel 3.134 BW het rechtsmisbruik aan bod:
“Hij [de nabuur die last heeft van overhangende takken] kan eveneens eisen dat de eigenaar dit wegsnijdt, tenzij de rechter van oordeel is dat zulks rechtsmisbruik uitmaakt. De rechter houdt bij dat oordeel rekening met alle omstandigheden van het geval, met inbegrip van het algemeen belang.”
Het feit dat de wetgever iedere buur de machtiging gegeven heeft om na 60 dagen het recht letterlijk, in de vorm van een kettingzaag, in eigen handen te nemen is betreurenswaardig en, naar onze mening, verkeerd.
Eigenrichting in deze materie is de politiek van het onomkeerbare voldongen feit.
Daarenboven kan een gezonde boom die verkeerd of op het verkeerde moment wordt gesnoeid, onherroepelijk beschadigd worden (wonde, ziektes,…) of in de problemen komen bij de eerstvolgende storm (niet langer in evenwicht, te zware kruin,…).
De nabuur draagt dan wel het risico voor schade die hij aan de beplantingen toebrengt doch dit zal hem waarschijnlijk weinig deren. De eigenaar van de boom zal van zijn kant enkel recht hebben op een schadevergoeding hetgeen vaak slechts een schrale troost zal zijn.
De omgekeerde wereld
Dat de wetgever enerzijds de mogelijkheid geeft tot eigenrichting maar anderzijds bepaalt dat deze eigenrichting rechtsmisbruik kan uitmaken die de rechter niet moet toestaan is manifest tegenstrijdig.
Wanneer de nabuur gebruik gemaakt van zijn mogelijkheid tot eigenrichting valt er voor de rechter immers niet veel meer te beoordelen, laat staan verbieden.
De conclusie is dat een eigenaar die aangeschreven wordt om snoeiwerken uit te voeren en die meent gegronde redenen te hebben om zich hiertegen te kunnen verzetten niet anders zal kunnen dan zich tot de rechtbank te wenden om zijn nabuur een verbod te horen opleggen om enig werk uit te voeren zolang een rechter hierover geen uitspraak ten gronde heeft gedaan. Dit kan ofwel via een kortgedingprocedure ofwel via een voorlopige maatregel alvorens recht te doen.
Dat een partij actief naar de rechter moet trekken om een geïnstitutionaliseerde vorm van eigenrichting te verhinderen kan toch niet de bedoeling geweest zijn van de wetgever.
Vallende bladeren
De wetgever heeft in het nieuwe Burgerlijk Wetboek het principe van de bovenmatige burenhinder (art. 3.101 B.W.) wettelijk geregeld. Het is niet langer nodig om beroep te doen op een figuur die eerder door rechtspraak en rechtsleer werd uitgewerkt.
De bestaande casuïstiek blijft zijn waarde behouden en in het bijzonder heeft de wetgever benadrukt dat rekening moet gehouden worden met alle omstandigheden.
Hierbij werden enkele punten expliciet vermeld namelijk het tijdstip, de hinder en de intensiteit van de hinder, de eerste ingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt.
Rekening houden met alle omstandigheden impliceert ook rekening houden met een eventueel rechtsmisbruik. (art. 1.10 B.W.)
Overlast versus onverdraagzaamheid
In een vonnis d.d. 13 juni 2023 heeft de Vrederechter van het kanton Lier de ingesteldheid van de aanleggers, die hun beklag maakten over het jaarlijks weerkerend bladertapijt afkomstig van de eiken van de buurman, als onverdraagzaam bestempeld en hun vordering afgewezen.
Hierbij nam de Vrederechter in overweging dat de volwassen bomen al decennia aanwezig waren vooraleer de aanleggers hun pand aankochten.
De uitdrukkelijke vermelding in het Burgerlijk Wetboek moet dan ook gelden als een waarschuwing voor kandidaat-kopers om hiermee rekening te houden. Men zal zich niet kunnen richten tegen zijn buur wegens vallende bladeren, verminderde lichtinval of lagere opbrengst van zonnepanelen wanneer dit bij aankoop kon voorzien worden.
De Vrederechter voegde in haar vonnis ook een nieuw element toe namelijk het algemeen belang, in het bijzonder het nut van de geviseerde bomen in tijden van klimaatverandering die een natuurlijke en waardevolle bescherming bieden tegen oververhitting en uitdroging.
Dat de bomen in een privétuin stonden maakte voor de Vrederechter geen verschil uit bij de beoordeling van hun waarde in het algemeen belang.